Polderlandschap
Introductie
Het unieke landschap van onze polders wordt sterk bepaald door verspreide boerderijen, door kronkelende dijkjes waarlangs knotwilgen groeien en door houtwallen en kleine bosjes, de zogenaamde geriefhoutbosjes.
Vroeger hadden deze landschapselementen een economische betekenis. Ze leverden boeren geriefhout, bijvoorbeeld voor palen, stelen van handgereedschap zoals schoppen, bijlen enzovoort. Dit economische nut is in de loop der jaren volledig weggevallen. Het onderhoud van deze zo karakteristieke bomen door de boeren zelf is te duur geworden, aangezien er geen opbrengst tegenover staat.
Knotbomen
Bepaalde soorten bomen worden geknot. Knotten houdt in feite niets anders in dan de betreffende boom eens in de paar jaar van zijn kruin te ontdoen waarna deze weer uitloopt. Dit werd en wordt op grote schaal gedaan.
Knotbomen zijn kenmerkend voor het Nederlandse landschap. Geknotte bomen zijn overal aan te treffen. In het cultuurlandschap zijn ze aanwezig als solitair, staan ze in rijen of vormen ze grotere eenheden: grienden. De bekendste geknotte boomsoort is de wilg. Ook elzen, essen, eiken, linden, Spaanse aken, populieren, haagbeuken en paardenkastanjes komen als knotboom voor. De meeste in rijen staande en solitaire knotwilgen ziet men in Noord- en Zuid-Holland en in Utrecht. In Zeeland en de ‘natte’ delen van Limburg, Gelderland en Noord-Brabant is hun aantal ook respectabel. Daarentegen komen ze in een droge provincie als Drenthe nauwelijks voor.
Grienden zijn vooral te vinden in het (veen)weidegebied van Zuid-Holland en Utrecht en in de uiterwaarden van de grote rivieren. Knotwilgen in grienden hebben vaak een vorm die afwijkt van hun soortgenoten die in rijen staan. De stam is veel korter (0,20 tot 0,70 m). In grienden heeft men geen last van vee dat jonge twijgen opeet, bij bomen langs weilandpercelen wel. Daarmee is meteen verklaard waarom de kruin van knotbomen zich vaak op een voor het oogsten onhandige hoogte boven het maaiveld bevindt (2,20 m). Grienden hebben vanwege het (vooral historische) gebruik van het geoogste hout een grote cultuurhistorische waarde.
Winst voor de natuur
Oude knotwilgen, -populieren en –elzen zijn vaak gedeeltelijk hol en bieden broedgelegenheid aan steen-, bos- en ransuil en torenvalk. Ook gekraagde roodstaart, grauwe vliegenvanger, holenduif, grote bonte specht, ringmus en wilde eend vinden er vaak een plek om te nestelen. Diverse soorten vleermuizen maken gebruik van holle knotbomen. Dat geldt ook voor allerlei soorten muizen en marterachtigen. De vroeg in het voorjaar bloeiende knotwilgen zijn een eldorado voor insecten die van stuifmeel en nectar leven. Andere ongewervelde dieren vinden een leefplek onder de schors of in de holten. In de kruin groeien soms minder algemene plantensoorten, zoals de eikvaren. Op de schors komen mossen en korstmossen voor.
Waarom knotten?
Knotbomen moeten om de vijf tot tien jaar volledig van hun pruiken worden ontdaan, worden geknot. Gebeurt dat niet dan worden de takken te zwaar voor de stam en scheurt de boom volledig uit. Dit werk wordt tegenwoordig grotendeels gedaan door vrijwilligers, die hier een leuke en zinvolle hobby van hebben gemaakt.